In 't Wasdom

bolas, toegang tot kennis

Archive for the ‘methoden’ Category

april 29th, 2020 by Jaap de Jong

Wat is labelen?

Labelen is een manier om je onderzoeksmateriaal te typeren met kernwoorden en/of codes. Met labelen schep je orde in de chaos van je onderzoeksdata. Het uitgangspunt bij het labelen is je vraagstelling en de bijbehorende topics. Door te labelen kun je de relevante resultaten (tekstfragmenten) uit je interviews met elkaar vergelijken en systematisch analyseren. Je kunt niet alleen interviews labelen, maar ook documenten of vakliteratuur.

Het ontwerpen van een labelsysteem is niet veel anders dan het opzetten van een ouderwetse kaartenbak (bijv. voor het bewaren en ordenen van adressen), maar dan digitaal. Een systeem dat je kunt ordenen, bijv. naar (kern)label of naar type bron.

Labelen heeft pas zin als je over meerdere interviews (of andere teksten) beschikt met dezelfde topics. Het is van belang om bij het ontwerpen van je interviewleidraad (of -protocol) rekening te houden met de vergelijkbaarheid tussen respondenten. Het labelen van een expertinterview om te kunnen vergelijken heeft geen zin, omdat er meestal maar één expert is op een bepaald terrein en er dus geen sprake is van een diepgaande analyse van verschillen of overeenkomsten tussen tientallen tekstfragmenten over bepaalde topics.

Het labelen als methode kan worden toegepast bij interviews, literatuuronderzoek en documenten. Bij interviews ga ik ervan uit dat je beschikt over de volledig uitgeschreven interviews, het zgn. ruwe materiaal. Ieder interview krijgt een uniek identificatienummer (idnr.), bijv. 4 (het vierde interview in een reeks van bijv. acht interviews). Vervolgens streep je in dat interview de irrelevante passages weg, selecteer en/of arceer je de relevante tekstpassages. Voorzie deze tekstfragmenten al in het zgn. ruwe interviewmateriaal van een fragmentcode  en voer die fragmenten in in het door jou gebruikte systeem in (Excel, Access of ATLAS-ti). De geselecteerde tekstfragmenten geef je de al eerder toegekende fragmentcode en je voorziet het fragment van een (voorlopig) karakteriserend label. De fragmentcode i4.21 slaat bijv. terug op interviewfragment 21 van respondent 4.

Na het labelen van een stuk of zes/zeven getranscribeerde interviews merk je vaak dat er structuren ontstaan. Je kunt dan overgaan naar een (kern)labelsysteem met meer definitieve labels. Vaak zijn er twee of meer verwante labels die onder een zgn. kernlabel zijn te plaatsen. Ze omvatten meerdere aspecten van het topic of vallen er zelfs min of meer mee samen. Het is dan wel zaak om dat kernlabel dan nauwkeurig te omschrijven/definiëren.

Samengevat, een 7-stappenplan:

  1. Transcriberen teksten ofwel het letterlijk uitschrijven van de interviews. Geef ieder interview een uniek idnr.;
  2. Selecteer per interview de relevante tekstfragmenten op basis van je vraagstelling;
  3. Geef de geselecteerde fragmenten een fragmentcode die verwijst naar het interview (coderen). Uit fragmentcode 4.21 blijkt bijv. het verband tussen interviewfragment 21 en het eerder genummerde interview (4).
  4. Invoer van tekstfragmenten, inclusief fragmentcodes, in systeem BLAblabla (zie hieronder) of in een ander verwerkingsprogramma;
  5. Vat het fragment samen met een karakteriserend woord ofwel label. Je mag meerdere labels toekennen aan een fragment, hou het wel overzichtelijk;
  6. Maak een systematisch overzicht van de labels waarbij meerdere, samenhangende labels, een kernlabel kunnen vormen. Definieer deze kernlabels en zorg er voor dat deze omschrijving de lading ook werkelijk dekt;
  7. Analyseer de resultaten aan de hand van de (kern)labels. Maak daarbij gebruik van een Excelprogramma, ATLAS-ti of van BLAblabla (zie hieronder).

Bij documenten gaat het labelen in principe op eenzelfde manier. Gebruik je meerdere type bronnen dan is het handig om bij een document (bijv. dossier) een extra lettercode te gebruiken, bijv. iets als d8.7 (document 8, fragment 7). Hou de codering echter zo eenvoudig mogelijk.

Relevante fragmenten uit de literatuur kun je ook labelen. Bij gebruik van literatuurfragmenten kun je het reguliere referentiesysteem gebruiken, bijv. APA-stijl (auteur(s), publicatiejaar, paginanr.). Labelen van (vak)literatuur kan ook in BOLAS.

In het bronnenoverzicht van je BOLAS-project (indien aanwezig) staat rechts van de opgeslagen bron (naast REF) de labeloptie. Je kunt het gelabelde tekstfragment in de aantekeningen bij de bron plakken. Met de toegekende labels hou je overzicht. Je kunt bronnen ordenen door op het label te klikken. Overzicht houden is een voorwaarde voor de analyse.

Door labels te geven aan tekstfragmenten kun je al het gebruikte bronnenmateriaal ordenen en resultaten per toegekend (kern)label analyseren. Dat geeft je de mogelijkheid zinnige zaken te rapporteren over de totale groep respondenten, documenten of literatuur (de zgn. bronnen) in relatie tot het betreffende (kern)label.

Meer weten?

Je ontvang het labelsysteem BLAblabla – Bronnen Labelen Analyseren – bij aanschaf van een bolasaccount. Het programma BLAblabla word je na aanschaf van bolas apart toegestuurd (zie afbeelding hieronder).

Desgewenst is een meer uitgebreid bolasabonnement met (digitale) ondersteuning voor BLAblabla. Zie: bolas – individuele aanschaf met cursus.

BLAblabla, versie 1.4 – Bronnen Labelen Analyseren – is te gebruiken in combinatie met Access van Microsoft Office

januari 19th, 2020 by Renske ter Avest

Interviewprotocol of -leidraad

Het is belangrijk om vooraf goed na te denken over het type interview, de selectie van je respondenten en de inhoud van het interview. Ook is het van belang om een aantal afspraken vast te leggen en te communiceren, evenals opvallende punten tijdens het afnemen van het interview (procesaspecten). De keuzes en afspraken die je maakt leg je vast in een zgn. interviewprotocol of -leidraad. Dat vastleggen geldt ook voor de topics/vragen van het interview en opvallende punten bij de afname van het interview.

Hoe ziet zo’n interviewprotocol er in de praktijk uit?

Een interviewprotocol omvat drie hoofdpunten – de kenmerken van de respondent (selectiecriteria) (A), de topics/vragen van het interview (structuur en inhoud)) (B), gemaakte afspraken en opvallende punten (bijv. storingen) tijdens het interview (procesaspecten) (C).

A. Selectiecriteria. Over de kenmerken van de respondent

De selectiecriteria hebben alles te maken met de keuze van de respondenten. Zijn die respondenten met hun persoonskenmerken (bijv. opleiding, functie, aantal jaren praktijkervaring, sekse etc.) in staat bij te dragen aan het antwoord op de vraagstelling? Bij een klein (en als niet-representatief bedoeld) onderzoek is het wellicht verstandig een zeer homogene onderzoeksgroep samen te stellen, omdat er tenminste iets zinnigs over die kleine groep gezegd kan worden. Iets dat dan later in een groter verband nader onderzocht kan worden.

B. Topics of vaste vragen

Het type interview – open of juist geheel gestructureerd, dan wel een tussenvorm – bepaalt of je alleen de topics vastlegt en daarop doorvraagt of dat je de vragen uitschrijft en je daartoe beperkt.

Ik ga hier in op één aspect dat direct gevolgen heeft voor het verwerken en analyseren van je interview: bij een geheel open interview kost de verwerking (labeling) veel tijd omdat de structuur pas achteraf uit het materiaal wordt gehaald. Het risico dat het alle kanten op gaat is aanwezig. Bij een terughoudende positie van de interviewer is de kans dat je de ander woorden in de mond legt misschien wat minder groot.

Ga je uit van een theorie – en/of van een samenhangend en beperkt aantal topics dat wordt bevraagd – dan is de verwerking van je data vaak simpeler. Bepaalde ingrediënten uit de theorie kunnen dan dienen als topic, label en/of (sub)label. Je bevraagt bij alle respondenten dezelfde aspecten en laat de reacties in de analyse terugkomen. Het risico is dat de interviewer minder open staat voor afwijkingen, alternatieven of zijwegen die op een nieuw spoor kunnen zetten.

Er is natuurlijk niets op tegen om een tussenvorm te kiezen en bij het topic-interview (evt. achteraf – na de eerste reactie van de respondent – met een sleutelwoord (als hulpmiddel) en/of een extra deel met stellingen te werken waardoor je toch tot een vergelijkende analyse kunt komen.

C. Procesaspecten en afspraken

Noteer storende of opvallende punten tijdens het interview die mogelijk van invloed waren op de antwoorden. Je kunt dan achteraf besluiten om een bepaald interview toch buiten beschouwing te laten.

Maak afspraken over anonimiteit, privacy en het toesturen van de uitwerking. Stel respondenten in de gelegenheid om aanvullingen te geven. Door die afspraken vooraf te maken is het gemakkelijker om achteraf om verdieping te vragen of een extra vraag te stellen.

Tijdsinvestering

Tot slot: er is een simpele regel die helder maakt hoeveel tijd het uitschrijven van een interview kost: 5 x T, waarbij T de tijdsduur is van het interview. Hierbij heb je nog niets gedaan aan het labelen en analyseren. Wel zul je merken dat het uitschrijven helpt om een beeld te krijgen van de relevante aspecten van het te gebruiken labelsysteem.

Meer weten?

Interviews kun je labelen met het labelsysteem BLA – Bronnen Labelen Analyseren. Dat systeem is gratis bij aanschaf van een bolasaccount. Na betaling wordt het programma je toegestuurd. Desgewenst is ook een meer uitgebreid bolasabonnement met ondersteuning voor BLA en andere zaken mogelijk. Zie: bolas – individuele aanschaf met cursus.

januari 19th, 2020 by Jaap de Jong

Labelen – open coderen of vanuit de theorie?

Het opstellen van je interviewleidraad of -protocol is niet vrijblijvend. De keuze voor een open of meer gestructureerd interview heeft consquenties voor het latere labelproces. Kies je voor open coderen of ben je in je interview vooral bezig met het verifiëren van gegevens die al bekend zijn?

Bij een sterk open interview kost het labelen later vaak veel meer tijd en is het lastiger om de resultaten van een groep respondenten te analyseren. Vanuit de teksten zelf – inductieve methode – kom je tot labels en probeer je de relaties tussen de labels vast te stellen. Uiteindelijk kom je dan tot een hopelijk samenhangend kernlabelsysteem.

Wanneer je vanuit de literatuur (theorie) een aantal samenhangende topics bevraag ben je meer of minder bewust bezig om bevestiging te zoeken. Dat betekent dat er een risico dat je bevangen bent door de theorie en daardoor mogelijk sturend aanwezig bent. Men spreekt in zo’n geval wel van theoriebevangen of -gestuurde waarneming. Vanuit de theorie (de ratio) kom je immers tot je topics of vragen (deductieve methode). Uiteraard kun je de valkuil van de bevangenheid enigszins vermijden door bewust een zo’n neutraal mogelijke opstelling te kiezen. En natuurlijk door open te blijven voor mogelijkheden die je niet (kunt) voorzien.

Het voordeel van een meer gestructureerd interview – met een theoriegestuurde topiclijst – is dat je vooraf goed kunt nadenken over de labels en kernlabels. De topics uit het interview vallen dan soms zelfs samen met de kernlabels. Labelen kost daardoor vaak minder tijd.

Uiteraard kun je ook een mix maken van open items en gestructureerde vragen of zelfs stellingen. Dit laatste heeft als voordeel dat je snel een min of meer kwantitatief inzicht kunt krijgen over de meningen van de totale onderzochte groep.